Hieronder enkele tips om onderwijs ‘op afstand’ te maken met behulp van het wie-is-actief model. Je kunt ze uitwerken met behulp van de online beschikbare programma’s als Zoom, Microsoft Teams, etc. Voor dit laatste verwijs ik naar betreffende programma’s.
In dit wie-is-actief model is te zien waar jij als docent, maar ook de leerlingen (online) actief, minder of niet (online) actief zijn. In alle kwadranten, zowel bij , ‘1’, ‘2’ als ‘3’, ben jij de regisseur van het leren.
Bij kwadrant 1 geef je online uitleg, geef je college, vertel je een verhaal, geef je een demonstratie. Dit kun je real-life doen voor een of meerdere leerlingen, of je laat je leerlingen zelf een filmpje downloaden dat je van tevoren hebt gemaakt of dat al online te vinden is (flipping the classroom). Geef vooraf en/of achteraf korte opdrachten, die ze online inleveren.
Online platforms zoals Scalable learning en EDpuzzle maken online uitleg interactiever door bijvoorbeeld vragen in een filmpje te plaatsen waardoor deze actiever kan worden bekeken. Ook kunnen leerlingen vragen aan hun leraar of aan elkaar stellen. Vragen waar slecht op gescoord wordt, of de opmerkingen die leerlingen hebben bij het filmpje kunnen vervolgens online met elkaar worden besproken (zie kwadrant 2).
Bij kwadrant 2 gaat het om leeractiviteiten waarbij jij én de leerlingen online actief zijn. Hier organiseer je korte formatieve feedback op je uitleg (zie kwadrant 1) of de opdrachten die ervoor en/of erna zelfstandig zijn gemaakt (zie kwadrant 3). Je geeft de leerlingen ter plekke een verwerkingsopdracht, mondeling of schriftelijk, waarop je directe feedback geeft of je organiseert een gesprek (mondelinge vragen), etc.. Geef van tevoren aan wat leerlingen moeten hebben voorbereid, dus wat ze aan voorkennis moeten hebben als ze met jou online contact hebben.
Bij kwadrant 3 werken de leerling zelfstandig, individueel of samen (online), op basis van een goede instructie. Jij bent dan op afstand en ‘op afroep’ online beschikbaar, bijvoorbeeld als er een hulpvraag is. Laat je leerlingen weten wanneer je in de week bereikbaar bent.
Laat zien wat leerlingen zelfstandig moeten doen, wat ze van jou kunnen verwachten en hoe jij kunt zien wat ze gedaan hebben. Maak daarvoor, voor een langere periode, een studieplanner, met daarin de volgende zaken:
- de tijdsperiode; geef je leerlingen een tijdsperiode waarin je op de drie niveaus (zie onder) aangeeft wat er te doen is, namelijk: op niveau ‘1’ (uitleg en instructie volgen), op niveau ‘2’ (de momenten waarop je online formatieve evaluatie organiseert); op niveau ‘3 ‘ (wat leerlingen zelfstandig moeten doen). Die tijdsperiode kan een week of meerdere weken zijn.
- Kolom ‘1’ (zie kwadrant 1): de momenten (dag, tijdstip) waarop jij leerlingen online (ziet en) spreekt om uitleg te geven. En waar die uitleg over gaat (leerdoelen, onderwerp; wellicht het betreffende onderdeel uit de methode). Geef per uitleg aan wat leerlingen als voor- en nawerk moeten doen. Je kunt een moment, een uitleg, ook spreiden over de tijd, waardoor je leerlingen zelf laat bepalen wanneer ze meedoen.
- kolom ‘2’ (zie kwadrant 2): de momenten waarop jij online feedbackmomenten organiseert met je leerlingen (individueel, in groepjes, of voor meerdere leerlingen). Geef per moment aan om welk onderdeel van de leerstof het gaat, welke verwerkingsopdrachten je gaat doen om (formatief) te toetsen of de uitleg (zie kolom ‘1’) en/of het gemaakte werk (zie kolom ‘3’) is begrepen. Je kunt de feedback real-life doen bijvoorbeeld door leerlingen ter plekke vragen te stellen of te laten vertellen en/of je laat je leerlingen online een opdracht inleveren/tonen.
- – kolom ‘3’ (zie kwadrant 3): Een overzicht van de leerdoelen en de daarbij behorende opdrachten die leerlingen zelfstandig maken/oefenen uit de methode en/of met behulp van andere (online)bonnen.
Zie verder ook: http://differentierenindeles.nl/